- mit
- mit1〈bijwoord〉1 mede, mee, ook♦voorbeelden:1 〈informeel〉 er ist mit der Größte • hij is een van de grootstendas ist mit sein Verdienst • dat is ook zijn verdienste〈informeel〉 da kann ich nicht mit • (a) daar kan ik niet bij; (b) dat is me te duur¶ 〈informeel〉 mit sein • erbij zijn, van de partij zijn————————mit2〈voorzetsel + 3〉1 met♦voorbeelden:1 mit einsetzender Dämmerung • bij het vallen van de schemeringmit Feuer und Schwert • te vuur en te zwaard〈informeel〉 er hat es mit dem Herzen • hij heeft het aan het hartmit dreißig Jahren • op dertigjarige leeftijdmit einem Male • ineens, plotselingjemanden mit Namen nennen • iemand bij zijn naam noemenmit Recht • terecht〈informeel〉 eine Flasche Sprudel mit • een fles mineraalwater met toegevoegde smaakmit dem heutigen Tag • met ingang van vandaagmit einem Wort • in één woordmit der Zeit • met de tijd, langzamerhand〈informeel; schertsend〉 mit oben ohne • met ontbloot bovenlijf, topless
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.